72 uur 2/3 

Het is zo ontzettend moeilijk om dit allemaal terug te halen. Omdat er zo veel is gebeurd, en ik niet alles heb kunnen opschrijven. Soms lijkt het alsof de herinneringen uit elkaar vallen, flarden van beelden en gevoelens die maar moeilijk samen een verhaal willen vormen. Toch bestaat het verhaal diep van binnen, en leef ik het ook continue. Ik probeer alles bij elkaar te houden, voor mezelf en voor haar, zodat het niet verdwijnt.

 

Opa en oma waren langs geweest. Nadat ze bij Nyva waren geweest, bleven Vin en ik nog even bij haar op de kamer. We zaten daar met onze kleine meid, ik las haar voor uit Hazeltje en gaf haar duizend kusjes verdeeld over haar hoofdje, haar handjes, haar voetjes… Ze rook naar melk en ziekenhuislucht, maar voor mij was dat de liefste geur op aarde. Terwijl ik las, legde ik steeds even mijn hand op haar, gewoon om te voelen dat ze er echt was. Intussen waren mijn ouders en zusje ook nog even bij haar geweest; daarna gingen ze met opa en oma alvast naar beneden, naar het Voetenplein, om een tafeltje te zoeken. Even iets gewoons tussen het ongewone.

 

Ik kolfde nog snel, Vin goot de melk in een spuitje en plakte er een sticker op. Hij bracht het naar de verpleegpost, waar de verpleging meestal samen zaten met kopjes koffie en thee. Nyva sliep rustig door de medicijnen. De morfine maakte haar zwaar en stil, maar haar adem ging regelmatig op en neer en dat stelde me gerust. Ze leek aldoor zo ontspannen, ondanks alle toeters en bellen. We gaven nog een laatste kusje en gingen naar beneden, naar de familie. Oma vroeg of we iets wilden eten en ik vroeg om een kipwrap en een cola van de Albert Heijn To Go. We zaten even samen, met dat vreemde gevoel dat je in een ziekenhuis kunt lachen, ook al staat je hart in brand. Daarna gingen we weer terug naar boven, naar Nyva. Ze lag nog steeds te slapen.

 

Die middag mocht ik haar voor het eerst vasthouden. Daar had ik zó lang op gewacht. We riepen de verpleging om te helpen met al die slangetjes, draadjes en plakkers. Ik mocht haar ook niet zelf oppakken. Er waren drie mensen nodig om haar op mijn schoot te leggen. Ik hield een kussen vast zodat ze goed lag, mijn hart bonsde in mijn keel en ik kneep het kussen fijn. Maar toen ze daar eindelijk lag, eindelijk bij mij, werd het stil. Niet huid op huid, maar toch dichtbij genoeg om haar te voelen. Ik durfde bijna niet te ademen. Mijn handen volgden haar gezichtje en kinnetje, haar vingertjes, haar teentjes, haar zachte neusje. Ik streek over haar wang en voelde hoe de tranen kwamen, van geluk, en een beetje verdriet omdat het zo moest. Even voelde ik me volledig moeder. Alles klopte, hoe kapot ook…

 

Ik praatte tegen haar, hield haar handje vast. Toen ik over haar voetje wreef, bewogen haar teentjes. Een kleine beweging, maar voor ons een wonder… Vin pakte zijn telefoon en filmde het zodat we het naar onze ouders konden sturen. We lachten, voor het eerst in dagen. Het voelde alsof de wereld weer open kon. We spraken zelfs over “als we straks thuis zijn”. Hoop kroop in alles wat we zeiden. Het was ineens zichtbaar geworden. 

 

Ik hield haar urenlang vast tot ze weer terug in de couveuse moest. Ze sliep nog toen we afscheid namen. In het Ronald McDonald Huis kolfde ik, uitgeput, mijn ogen waren rauw van het huilen. Ik viel in slaap met dat beeld van haar tegen me aan. Toen ik wakker werd, kwamen de tranen meteen terug. Vin zette alles klaar voor het kolven, hielp me met de slangetjes, met de melk en de spuitjes. Even later kwam R. te vroeg aan; Vin moest hem snel beneden ophalen en ik bleef alleen op de kamer. Toen hij terugkwam, deden we samen de melk in de spuitjes en gingen naar beneden om even iets te eten. Daarna snel weer naar Nyva.

 

De rolstoel mocht niet mee de afdeling op, dus ik strompelde langzaam naar haar kamer. Vin haalde een stoel voor me. R. bleef naast Nyva staan, ook toen ik vroeg of ik dichterbij mocht komen. Dat voelde moeilijk, maar ik slikte het maar weg. De verpleging had iets liefs gedaan: ze hadden met Nyva geknutseld, afdrukjes gemaakt van haar voetjes en een foto op een kartonnetje met een mooi printje geplakt. Zoveel aandacht in iets kleins. Even leek het alsof het gewoon was, een baby die bij de opvang iets maakte voor haar ouders. Toen R. vertrok, mocht ik haar weer vasthouden. Vin durfde nog niet, hij vond het goed dat ik haar bij me hield. En stiekem was ik daar blij om. Ze lag weer fijn op het kussen bij me en ik voelde me rustig. Ik wilde niet dat het moment ophield, stelde het kolven uit tot ik het echt niet langer kon.

 

’s Avonds kregen we een nieuwe verpleegkundige, een hele rustige man. Hij zei dat het goed ging met Nyva, dat we daar voorzichtig op mochten vertrouwen. Voor het eerst kregen we hoop aangereikt zonder dat we erom vroegen. Ik las Raad eens hoeveel ik van je hou nogmaals, mijn lievelingsboek van vroeger. Daarna gaven we haar een nachtkusje en verlieten de NICU. Ik huilde weer, maar dit keer met een glimlach. Het voelde alsof het misschien echt beter ging.

 

In het Ronald McDonald Huis kolfde ik opnieuw. Vin bracht de melk naar de koelkast op de gang, ik douchte en kroop in bed. Ik hield mijn kleren aan, ik had het altijd zo koud ’s nachts. Voor ik mijn ogen sloot, appte ik mijn moeder over wat die verpleegkundige had gezegd. Hoop. Ik vertelde haar dat ik een plakboek wilde bestellen voor de knutselwerkjes en foto’s van Nyva. Een boek vol herinneringen om later samen door te bladeren. Ik zocht van alles voor mijn plakboek online op, en liet het bij mijn ouders thuis bezorgen. Ik probeerde te slapen, maar het lukte niet. Ik dacht aan haar, aan hoe klein ze was. Ik wist niet eens precies hoe groot… Ik appte mijn moeder: Ik wil niet meer, mama. De tranen stroomden zonder dat ik ze nog voelde, mijn wangen waren helemaal ruw van het vegen. Om tien voor drie ’s nachts appte ze terug dat ze trots op me was. Ik was toen al in slaap gevallen, uitgeput.

 

Om vijf uur ’s ochtends appte ik terug: Ik vind het zo moeilijk, ik wil zo graag naar huis met haar, gewoon normaal… Ik wil hier niet te zijn, in dat huis, het is te ver weg, we horen thuis te zijn. Dit hoort niet zo en ik kan niet stoppen met huilen.

Mijn moeder schreef om zeven uur: Je mag zo veel huilen als je wil. Later gaan jullie echt lekker naar huis.

En ik typte: Jaa we gaan echt naar huis.

 

Toen de ochtend echt begon, ging ik kolven en belde ik met mijn moeder terwijl Vin ging douchen. Het kolven ging minder goed, mijn lichaam was denk ik te moe. We praatten over kleine dingen, over een vrouw in het huis die ruzie had gemaakt met een vrijwilliger, waarschijnlijk door stress, zeiden we. Toch voelde het vreemd allemaal, die wereld van tijdelijke ouders en stille gangen. ’s Avonds rook het buiten en binnen in de woonkamer naar wiet, het irriteerde me, dat ze gewoon rustig een joint konden roken terwijl hun baby op de NICU lag. We hadden ze nog horen bellen, ze vertelden dat hun kindje niet eens een kilo woog. Veel te vroeg geboren. En ze bleven maar door roken. 

 

Ik vroeg mijn moeder mijn boekje van thuis mee te nemen - het kleine zilverkleurige A5-boekje met De Amandelbloesem van Van Gogh op de kaft. Ik had het speciaal voor Nyva gekocht, om in te schrijven over haar en voor haar. Alle bijzondere dingen zouden erin komen. Later, als ze groter was, zouden we het samen lezen. Het boekje was precies goed: dromerig, zacht, en vol ruimte voor haar verhaal.

 

We gingen weer naar het AMC, haalden wat te drinken bij de Albert Heijn To Go en gingen direct naar boven. Vin zijn ouders durfden niet te komen, ze voelden zich ziek en dat hoort niet op een NICU. We videobelden even met ze. Nyva deed het goed. Ze werd wakkerder, reageerde meer, kleine bewegingen die voor ons aanvoelden als bergen verzetten… De bloeddrukmedicatie werd afgebouwd; ze had het minder nodig. Het ging echt beter.

 

Om kwart voor twaalf gingen we naar beneden voor koffie, mijn ouders kwamen net aanlopen. Even wat drinken samen, en daarna weer terug naar Nyva. We mochten inmiddels met meer mensen in de kamer zijn, als we maar zacht praatten en voorzichtig deden. Mijn ouders bleven een paar uur, daarna gingen ze terug naar huis. ’s Avonds kwamen ze nog eten brengen in het Ronald McDonald Huis en hebben we samen gegeten. Ik was blij dat ik niet hoefde te koken; het eten rook naar thuis. Na het eten kolfde ik, mijn ouders ruimden op en we gingen samen weer naar het AMC.

 

De verpleegkundige vroeg meteen of ik Nyva weer wilde vasthouden. Natuurlijk wilde ik dat. Ze lag heerlijk in mijn armen, ik wreef over haar kleine handjes. Ik voelde haar zachte wangetjes en gaf haar overal kusjes. Ze rook naar iets dat alleen van haar was, een soort eigen geurtje. Toen we haar teruglegden, zei de verpleging dat ze een prachtig kleurtje had gekregen. “Vitamine L,” lachten ze. “Vitamine love.” We lachten mee. Ze was echt roze, warm, vol leven.

 

Ik verschoonde haar luier en masseerde haar huidje met olie. Ze had wat droge plekjes en ik smeerde haar in met zoveel zachtheid als ik kon. Een baby-massage vol kusjes. Dit alles werd een beetje routine, we wisten wanneer haar luiertje gedaan moest worden en ik smeerde haar elke avond in. In de lade lagen gaasjes en een soort pipetjes met water die we konden gebruiken om haar gezichtje schoon te maken. Voor het eerst in dagen voelde ik rust. Het was een goede dag. Ze was geminderd in een paar medicijnen, deed het beter, en dat roze kleurtje… dat was de mooiste kleur die ik ooit had gezien.

 

Later die avond, terug in het huis, kolfde ik, douchte en zette voor het eerst in tijden de tv aan. Gewoon om even iets te horen dat niet over ziekenhuizen ging. Vin stond nog onder de douche toen mijn telefoon ging. 23:13. De NICU. Ik nam op. De stem aan de andere kant klonk gespannen: Nyva had een epileptische aanval en kwam er niet uit. We moesten zo snel mogelijk komen…

 

Alles werd stil. Mijn hart stopte bijna. Ik weet nog dat er een soort pijnscheut door me een ging. Ik riep naar Vin dat hij moest opschieten, en belde in paniek mijn moeder. Ze vroeg of ze moest komen, ik wist het niet. Vin duwde me in de rolstoel en rende met me over de parkeerplaats en door de gangen. De lift in, richting de NICU. De lucht was dik van angst. We konden bijna geen adem vinden. 

 

Toen we aankwamen, stonden de artsen klaar. Ze zeiden dat ze medicijnen hadden gegeven en dat Nyva nu rustig was. We mochten niet direct bij haar, ze deden nog onderzoeken. We moesten wachten in het kamertje ernaast, de “wachtruimte”. We zaten naast elkaar, handen in elkaar, niet pratend. De woorden van het telefoontje echoden in mijn hoofd: kom zo snel mogelijk. Dat had het einde kunnen zijn. En toch zaten we daar nog, ergens tussen hoop en angst, niet wetend welke kant het op zou vallen… 

Maak jouw eigen website met JouwWeb